Visserij:
De visserij was de belangrijkste bron van inkomen. In 1812 waren er 10 vissersschepen; 50 man bemanning; in 1882 bestond de Wierumer vloot uit 15 schepen. Het visseizoen duurde van mrt/april tot juni en van sept/okt tot eind december. Zomers werkten ze vaak bij de boer op het land.
Er werd veel vis gegeten op diverse manieren bereid; gedroogd, gezouten, gerookt, gebakken, gekookt, gestoofd.
Gevangen vis werd ook verkocht; zgn “visrijders” brachten de vis overal heen.
Ook werd er vis in korven verzameld, dezen werden door de vrouwen uitgevend, soms wel tot Leeuwarden toe.
De Ramp 1893:
In de herfst van 1893 was er veel storm waardoor er niet gevist kon worden. Eind november leek het weer een beetje beter te worden. De overweging wel of niet uitvaren woog zwaar. Er moest wat verdiend worden. In de nacht van 1 december waagden ze het. Het weer leek wel wat beter maar de zee was nog zeer onstuimig. Pieter Akkerman en zijn bemanning voeren voorop; op de Vrouwe Johanna. Op een geschikte plek gooiden ze de netten uit maar de vangst viel bar tegen. Al snel kwamen de eerste buien, met sneeuw, aanwakkerend tot een sneeuwstorm. De zee ging tekeer; schepen sloegen om. Akkerman en zijn bemanning bonden zich vast aan het schip; ze sloegen om, maar kamen weer overeind en ze waren allen nog aan boord. Er was nog één mogelijkheid ter redding. Ze moesten proberen in het Bosschegat te komen. Maar daar was nog een obstakel; Het Bornrif bij Terschelling. Toch zijn ze als door een wonder in een slink terecht gekomen die van noord naar zuid door het klif stroomt. Dat was hun behoud. Zij kwamen veilig aan. Bijna 12 uren hebben ze gevochten. Uiteindelijk zijn er 4 schepen vergaan, 9 schepen zijn op het Bornrif te pletter geslagen, 22 mensen zijn omgekomen.
Het hele dorp was in diepe rouw; er waren niet veel woningen waar geen verlies te betreuren was
Het monument:
In 1968 is er op de dijk in Wierum een monument geplaatst ter nagedachtenis aan de omgekomen vissers bij de ramp van 1893.
Het ontwerp is van Dhr. G. de Weert, toen opzichter bij het Wetterskip Eastergo’s Seedyken.
In het comité hadden zitting: het dorpsbestuur; Haike Kingma, Roel Bergsma; Jan Minnema; ds Ravenhorst en ds. Dik. De giften kwamen van dorpsbewoners en Wierumers-om-útens. Het metselwerk werd gedaan door de dijkwerkers: Fedde v.d.Zee; Pieter v.d. Zee; Willem Visser en Jan Smit. De ankers zijn erop gelast door smid Freerk v.d. Veen. Het anker is het teken van hoop; deze door elkaar gevlochten ankers duiden een teken van wanhoop uit. Het monument werd onthuld door de commissaris van de koningin: Mr. H.P. Linthorst Homan en burgemeester Pool.
Daarna was er een kerkdienst waarin de bekende evangelist/antropoloog Freerk Christiaan Kamma voorging.
Later zijn er nog meer namen op het monument aangebracht van schippers die zijn verdronken. Als aandenken dat de zee geeft, maar ook neemt…..
De Wjirmdolster: 11 oktober 2010
Naast de Mariakerk is een bronzen beeld geplaatst van een ‘Wjirmdolster”( pierensteekster).
Dit beeld is gemaakt door Hans Jouta.
In de achttiende en negentiende eeuw staken visservrouwen pieren op het wad. De vrouwen hadden hoge laarzen en een witte broek aan. De broek was ruim uitgesneden om ruimte te laten voor de rok en onderrok die de vrouwen nog droegen. Met een greep (wjirmdolgripe) gingen ze het wad op om pieren te steken. De pieren moesten gedroogd en op een bepaalde manier aan een vislijn geregen worden. Deze gebruikten de mannen als aas voor het vissen. De vissen moesten dan schoongemaakt en verkocht worden; de vrouwen liepen dan met korven vis soms wel naar Leeuwarden. Daarbij moesten ze ook nog voor de kinderen zorgen. Veel vrouwen stierven in het kraambed omdat hun lichaam de inspanning van de bevalling niet meer konden dragen door de zware arbeid. Veel jonge kinderen stierven vaak met hun moeder…
De Wierumer Visserstrui:
Het idee om voor elk dorp/stad een trui te breien met voor ieder een eigen motief kwam vanuit de gernsey eilanden. Deze vissers droegen in 18.. nl al zulke truien.
Toen de Nederlandse vissers meer in contact kwamen met deze vissers namen ze de ideeën mee naar huis.
Hun vrouwen en zussen gingen toen bij elkaar zitten en maakten voor ieder dorp/stad hun eigen patroon.
Zo kon men, als een schip vergaan was en er een drenkeling was aangespoeld, erachter komen waar deze vandaan kwam.
Soms hadden vrouwen voor hun eigen man of zoon nog een kleine wijziging in het patroon aangebracht zodat ze dan ook nog de naam van de drenkeling kon achterhalen.
De truien werden gebreid van sajet garen. Dit was garen van wol van Texelse schapen. Deze wol werd niet helemaal gereinigd zodat er nog een beetje wolvet in bleef. Op deze manier waren de truien wind- en waterdicht.
De truien werden gebreid in T vorm, als ze nat waren, door b.v. overspoelende golven, stak men een stok door de mouwen en hing men ze zo te drogen.
De kleur van de wol was meest blauw (marineblauw), een beetje lichtere kleur werd gebruikt voor jongere vissers. Voor kinderen van ca 12 jaar (die gingen nl ook al mee vissen!) werd beige gebruikt.
Na de tweede wereldoorlog kwamen er langzaamaan andere materialen in de handel die beter waren. Zo verdween de zelfgebreide visserstrui. Nu wordt er als hobby nog wel eens één gebreid.
In 2000 werd er in Wierum een Shanty koor opgericht. Zij wilden wel een speciaal tenue en men kwam op het idee van een Wierumer visserstrui.
Er werd een foto gezocht van een oud Wierumer met zo’n trui aan. Aan de hand van die foto hebben
Lizeke de Haan-Nutma en Anja Dijkstra het patroon voor de Wierumer visserstrui uitgewerkt. Meerdere dames hebben toen meegewerkt om de truien te breien.